VI.BE

Steunpunt voor artiest
en muzieksector

Tussen feest en verzet: Organisatie, structuur en betekenisgeving in de Belgische free party scene en freeteknocultuur

De Belgische free party scene en freeteknocultuur: waar komt die vandaan? Wie zijn haar organisatoren? En welke kansen liggen er voor samenwerking met hen? Pieter-Jan Nerinckx (KU Leuven) dook in die vragen voor zijn masterscriptie en voerde interviews uit met organisatoren van een weinig gekende scene.
Research

In volle coronacrisis was het ondenkbaar om naar een nachtclub te gaan. Afstand- en hygiëneregels, mondmaskers, verboden op zo goed als alle grotere bijeenkomsten en een avondklok zorgden voor een lange nachtelijke stilte, op de meeste plekken dan toch. In bossen, weides, kelders, industrieterreinen en kraakpanden werd er echter tot in de vroege uurtjes verder gedanst. Illegale raves of free party’s leken terug van weggeweest. Een goed voorbeeld is de free party in Desteldonk in het najaar van 2020, waar de politie streng ingreep en elke
aanwezige beboette.

Toch zal uit deze thesis blijken dat ‘free’kes’ ook vóór de coronacrisis geen onbekend fenomeen waren en reeds sinds het prille begin deel uitmaken van club- en ravecultuur. Eind 2019, voor de gezondheidscrisis, stootte de politie nog op een illegaal feest met maar liefst 2000 bezoekers in het Waalse dorpje Yvoir. De autoriteiten gedogen het feest en maken afspraken met de organisatie.

In deze thesis is een free party een illegaal of semilegaal feest dat op locatie wordt georganiseerd door een soundsystem. De organisatie vraagt geen vaste inkom, soms een vrije bijdrage, en dj’s spelen er reggae, dub, maar veel vaker elektronische muziek zoals jungle, tekno, rave, acidcore, hardcore, dubstep enzovoort. De term ‘soundsystem’ verwijst niet alleen naar het geluidsmateriaal dat als een muur voor de bezoekers wordt uitgestald, maar ook naar het collectief dat bestaat uit dj’s, geluidsingenieurs, MC’s, techniekers en liefhebbers die een eigen mobiel systeem hebben uitgebouwd of aangekocht. Zijzelf en de feesten die ze organiseren behoren tot defreeteknocultuur, een scene binnen de overkoepelende rave- en clubcultuur.

Ondanks dat dankzij code geel de Belgische nachtclubs weer vlotjes vollopen en België een zeer interessante clubgeschiedenis kent, waarover later meer, is het onderzoek naar rave- en clubcultuur in ons land erg beperkt. Het bestaande oeuvre van wetenschappelijke literatuur is vooral te vinden in Angelsaksische hoek, wat op zich niet zo vreemd is. House en techno ontstonden in de underground clubs van Chicago, Detroit en New York in het midden van de jaren tachtig. Enkele jaren later zou de muziek afkomstig uit deze discotheken enorm populair worden in Ibiza en Engeland, waar de subcultuur tot dan toe het grootst werd. Tenminste, dat is hoe we het lezen in de werken van de journalisten Simon Reynolds of Matthew Collin. 

Deze werken scheppen echter een te eenzijdig beeld van de ontwikkelingen binnen rave- en clubcultuur. Ze hebben niet genoeg aandacht voor wat er zich hier op het Europese vasteland en daarbuiten manifesteerde. Iets wat de muziekjournalisten Bill Brewster en Frank Broughton in ‘Last Night a DJ Saved My Life’ wel hadden. Zij focusten zich bijvoorbeeld meer op de muzikale ontwikkelingen binnen de genres EBM, electropunk en italodisco in Engeland, België, Duitsland en Italië, die dan weer een invloed hadden op techno en house. Maar wat misschien nog belangrijker is, is hun hoofdstuk over de Jamaicaanse soundsystemcultuur die een zekere invloed heeft gehad op de free party scene. In hun werk is er dus meer plaats voor die wederzijdse beïnvloeding. Over het algemeen geven dit soort werken wel een goed historisch overzicht van de beweging en genres binnen elektronische muziek, toch zijn ze conceptueel of theoretisch vaak minder interessant. 

Naast deze, eerder populaire, (muziek)historische werken zijn er nog veel meer studies gehouden binnen sociologie en culturele studies naar club- en ravecultuur. In dit onderzoeksgebied gaan academici met erg verschillende en uiteenlopende onderwerpen aan de slag, zoals (religieuze) ervaringen, etniciteit en genderrelaties, druggebruik, dansstijlen en identiteit en verzet. Daarom wil ik hier op basis van een hoofdstuk uit ‘Youth, Drugs en Nightlife’ van Kristin Evans, Geoffrey Hunt en Molly Moloney een korte schets geven van de belangrijkste ontwikkelingen binnen het veld. 

Evans, Hunt en Moloney identificeren twee grote verschillen in de analyse van ervaringen bij club- en ravecultuur: sommige studies zullen beargumenteren dat raven de maatschappelijke kloven overstijgt, terwijl andere onderzoekers zullen verklaren dat het bepaalde maatschappelijke structuren reproduceert. Het zijn onderzoekers als Graham St. John en Ben Malbon die de ervaren eenheid onder ravers beschrijven. St. John spreekt in sommige gevallen zelfs van religieuze ervaringen. Andere academici zoals Sarah Thornton zullen net beargumenteren dat deze gepercipieerde like-minded community niet zo één is als ze lijkt te zijn. Deelnemers gebruiken bijvoorbeeld hun stijl of muzieksmaak om zich van andere ravers te onderscheiden. Toch bemerkt ook zij dat raven structuren als klasse, ras, gender, etniciteit en seksualiteit kan overstijgen.

Uit ‘Club Cultures and Female Subjectivity’ van Maria Pini uit 2001 is namelijk gebleken dat vrouwen zich vrijer voelden in het dansen en middelengebruik. Al konden deze vrouwen zich ook vrijer manifesteren door veranderende mannelijkheden binnen rave- en clubcultuur.13 Over gender en seksualiteit zijn zo al heel wat studies verschenen binnen het vakgebied, maar veel minder geldt dat voor etniciteit. De in vroege studies verkondigde eenheid binnen deze cultuur zorgde er ook voor dat dit geen issue was. Toch zijn er recentelijk wel studies bijgekomen over een racistisch deurbeleid in clubs welke dus Thornton tegenspreken. Daarnaast is etniciteit voor sommigen ook een manier van uitdrukken, een bewust uitgespeeld kenmerk van hun identiteit, zo blijkt uit ‘Desis in the House’ van Sunaina Maira uit 2002.

Het is geen geheim dat er in clubs middelen zoals alcohol, xtc, amfetamines, cocaïne of cannabis worden gebruikt. Veel criminologische studies benaderen dit middelengebruik vanuit een perspectief dat vooral aandacht heeft voor de gevaren en gezondheidsrisico’s bij jongeren en de illegaliteit van dit gebruik. In culturele studies benaderen onderzoekers dit meer vanuit consumptiepatronen binnen de relatie tussen agency en structuren. Evans, Hunt en Moloney slaagden erin om beide inzichten te combineren in ‘Youth, Drugs and Nightlife’.

Naast druggebruik is dansen natuurlijk even belangrijk als praktijk tijdens de nacht. Het is ook tijdens het dansen dat veel ravers aangeven zichzelf te verliezen, onder begeleiding van de muziek en het eventuele gebruik van drugs. Tim Jordan beschrijft in ‘Collective Bodies’ dat deelnemers zichzelf lijken te verliezen in een collectief lichaam op de dansvloer. Daartegenover kan dansen dan weer een manier van onderscheiden zijn ten opzichte van anderen, zoals Thornton beargumenteert.18 En raven kan nog veel meer betekenen dan plezier maken, stelt Daniel Martin in ‘Power play and party politics’ uit 1999. Raven daagde de bestaande Westerse normen en waarden uit en dus kreeg de activiteit ook een politieke invulling, beargumenteert hij. Voor Thornton kreeg raven pas die politieke invulling wanneer de media en overheid de beweging framede als hedonistisch en moreel verwerpelijk.

Het eerste luik van mijn analyse focust zich meer op de soundsystems of collectieven zelf. In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de organisatie en structuur van zo’n collectief en de perceptie van hun werking en de scene in het algemeen. Ik wil onderzoeken hoe zij deze feesten organiseren en hoe zijn omgaan met de illegaliteit waarin hun praktijken plaatsvinden, maar ook waarom zij ervoor kiezen om een free party te organiseren. Daarnaast is België ook altijd al een hotspot geweest voor elektronische muziek, wat de geografische afbakening van dit onderzoek motiveert. Toch is het onderzoek naar rave- en clubcultuur in België erg pover en al zeker naar free party’s, waarover nog geen onderzoek werd gevoerd.

Veel van de bovenstaande onderzoekers zetten ervaringen, praktijken en betekenisgeving centraal in hun werken. Het tweede deel van deze thesis zal ook dieper ingaan op de praktijken die tijdens een free party plaatsvinden. Hierbij wil ik onderzoeken welke betekenis mensen hieraan geven en of het invloed heeft op de ontwikkeling van hun individuele en collectieve identiteit, zowel bij organisatoren als bij ravers. In dit deel betrek ik ook de soundsystem crews omdat zij ook een gewone raver waren of nog steeds zijn. Voor deze analyse richt ik mij tot het subculturele debat binnen culturele studies waarop ik dieper zal ingaan in hoofdstuk twee en waaruit ik zal concluderen dat het geschikte kader te vinden is bij de Canadese sociologe Sarah Thornton.

Voor dit onderzoek zijn semigestructureerde diepte-interviews het beste bronmateriaal. Deze methode is ideaal voor het onderzoek naar identiteiten, praktijken en betekenisgeving. Uit positivistische hoek komt er vaak kritiek op de diepte-interviewmethode, omdat deze tot subjectieve onderzoeksresultaten zou komen mede door de aanwezigheid van de onderzoeker. Toch is het ook het subjectieve waar de focus op ligt in deze methode, beargumenteerde Steinar Kvale, voormalig directeur van het centrum voor kwalitatief onderzoek aan de universiteit van Aarhus. Er is geen algemene procedure voor deze interviewmethode gezien de noden van elk onderzoek anders zijn. Toch baseerde ik me gedeeltelijk op het werk van de hier bovengenoemde Noorse onderzoeker. 

Voor de semigestructureerde interviews bedacht ik eerst een themalijst met relevante onderwerpen die ik baseerde op de secundaire literatuur en het subculturele debat, waarover de volgende twee hoofdstukken zullen gaan. Deze thema’s zijn muziek, ervaringen tijdens free party’s, betekenis van de scene, media en communicatie, kledij en stijl, dansen, drugs, persoonlijke relaties, organisatie en structuur en illegaliteit. Binnen deze thema’s kwam ik met een lijst vragen die in aantallen erg verschillen. Daarnaast besef ik ook dat niet elk thema relevant is voor elke deelnemer. Een gewone raver zal me meer kunnen vertellen over dansen dan over de organisatie en structuur van free party’s. Bovendien liggen thema’s als druggebruik ook gevoelig en is het aangewezen om de deelnemer op voorhand gerust te stellen dat het onderwerp geen must is om het gesprek te laten doorgaan. Het is natuurlijk ook belangrijk om een open vraagstelling te hanteren die polst naar praktijken en ervaringen, want daar komen doorgaans de beste resultaten uit. De vragenlijst vormde dus vooral een leidraad maar zeker geen vaste structuur voor het gesprek.

Op voorhand een selectie geïnterviewden bepalen aan de hand van relevante criteria is in dit onderzoek niet aangewezen. Gezien de fijngevoeligheid van het onderwerp is de sneeuwbalsteekproef hier beter te gebruiken. Toen ik collectieven en individuen contacteerde, was er bijna altijd een zekere argwaan te bemerken. Zelfs wanneer ik hen wees op de geïnformeerde toestemming waarin stond dat alle resultaten geanonimiseerd zouden worden. Als ik dan weer via een vriend een contactpersoon aangeraden kreeg, was dat wantrouwen veel minder aanwezig. Nog meer dan bij andere onderzoeken was het hier nodig een zekere vertrouwensband te scheppen met de deelnemers gezien de illegaliteit van hun activiteiten. Via chat of een telefoongesprek probeerde ik op voorhand dan ook zo goed mogelijk de opzet van het onderzoek uit te leggen. Uiteindelijk kwam ik tot zeven deelnemers in drie dubbelinterviews en één normaal interview. Deze formule was absoluut geen voorwaarde, maar kwam tot stand op vraag van de respondenten, die ik zo veel mogelijk op hun gemak wou stellen. Van de zeven deelnemers behoren vijf tot een soundsystem en twee tot de feestvierders.

Voor het interview hield ik steeds nog een kort inleidend gesprek over de inhoud van de gesprek en de anonimisering van de resultaten. Daarvoor ondertekenden we samen telkens de informed consent en vulden ze elk nog een identificatiefiche in met contactgegevens om eventueel verder op de hoogte te worden gehouden van de resultaten. Daarnaast vroeg ik ook naar de beroepen van hun ouders, gezinssamenstelling, eigen opleiding en loopbaan, burgerlijke stand, kinderen, levensbeschouwing, lidmaatschap bij verenigingen, hobby’s en geboortedatum. Dit deed ik om later een beter beeld rond deelnemer te kunnen schetsen in het onderzoek, zonder daarbij persoonlijke gegevens vrij te geven natuurlijk.

Tijdens de interviews nam ik zelf ook notities over de lichaamstaal van de deelnemers en de sfeer en setting van het gesprek, informatie die later eventueel relevant zou kunnen zijn. Het gesprek zelf nam ik op via een audiorecorder, aangezien naar mijn aanvoelen een video-opname sommige vertellers niet op hun gemak zou stellen. Uiteindelijk vroeg ik de deelnemers of ze het gevoel hadden dat ik vroeg naar relevante aspecten van de scene. Het zou erg jammer zijn, mochten bepaalde zaken niet aan bod komen en de deelnemers niet het gevoel krijgen dat ze gehoord worden. Na het interview typte ik de opnames uit in Word, omdat een tekstdocument de analyse natuurlijk vergemakkelijkt. Hierbij koos ik voor een poëtische transcriptie gezien deze veel beter aansluit bij de originele vertelling dan een prozaïsche. Vervolgens printte ik deze teksten uit en nam ik notities bij bepaalde fragmenten aan de hand van gegevens uit de secundaire literatuur en het debat rond subculturen.

Alvorens ik de beschrijvende analyse van de interviews bespreek, zal ik in het eerste hoofdstuk dieper ingaan op de geschiedenis van rave- en clubcultuur, met een focus op soundsystem- en freeteknocultuur. Vervolgens bespreekt deze studie de belangrijkste ontwikkelingen binnen het debat rond subculturen. Het focust daarbij op onderzoek van het Centre for Contemporary Cultural Studies (CCCS) en de latere post-subcultural turn. Zoals ik al zei manifesteert de effectieve analyse zich in twee luiken. Het eerste luik gaat dieper in op de structuur en organisatie van de drie deelnemende soundsystems om zo meer inzicht te verwerven in hun werking. Aan de hand van concepten uit de secundaire literatuur en het theoretisch kader van hierboven, gaat het tweede luik dieper in op de praktijken die betekenisvol zijn voor de feestvierders en organisatoren. Het poogt te onderzoeken hoe die vervolgens een invloed hebben op de ontwikkeling van hun individuele en collectieve identiteit. Ten slotte vat ik de bevindingen van deze thesis samen in het algemeen besluit.

2024-03/pieterjannerinckx-masterproef-winnaar
Onderwijsinstelling
KU Leuven
Studierichting
Master in de culturele studies
Promotor
Jonas Rutgeerts
Student
Pieter-Jan Nerinckx
Publicatiejaar
2023