VI.BE

Steunpunt voor artiest
en muzieksector

Trio Dhoore — Drie broers. Eén passie. Goed folk.
© illias teirlinck

Trio Dhoore — Drie broers. Eén passie. Goed folk.

De drie broers van Trio Dhoore brachten onlangs hun vierde plaat uit, ‘August’, een werkstuk waarmee ze mooi balanceren op de grens van filmische folk en traditie, met een vleugje jazz en een tikkeltje pop. Lyrisch, melancholisch en hoopvol.

sven de potter

03.02.20

Features

“Folk is voor oude mensen.” Wat? Ga je mond wassen met zeep, want je uitspraak raakt kant noch wal. Vandaag bougeert er veel in de Belgische folkscene. Niche als ze mag zijn, breekt ze door de grenzen van het oude keurslijf heen en zien we hoe jonge folknozems het genre een mooie injectie geven. Kijk bijvoorbeeld naar wat Trio Dhoore doet: drie broers – je mag Ward, Koen en Hartwin zeggen – brachten onlangs hun vierde plaat uit, ‘August’, een werkstuk waarmee ze mooi balanceren op de grens van filmische folk en traditie, met een vleugje jazz en een tikkeltje pop. Wij spraken hen aan de vooravond van een korte Amerikaanse tour. België zendt zijn folkzonen uit.

Begin dit jaar stierf de Amerikaanse folkmuzikant David Olney tijdens een optreden. Hij voelde zich niet lekker, zei tegen het publiek “I’m sorry”, sloot zijn ogen en werd niet meer wakker. Zouden jullie als gepassioneerde muzikanten tekenen voor zo’n einde?
Hartwin: “Fijne manier om een interview te starten. (lacht) Neen, ik ken de man niet, maar voor een muzikant is het wel dé manier om te gaan: sterven op het podium, terwijl je je passie uitoefent. Ik zou er meteen voor tekenen. Tot het zover is, blijf ik met hart en ziel muziek maken. Ik heb altijd al bewondering gehad voor muzikanten die het tot het gaatje uitzingen, zoals Toots Thielemans.”

Jullie zijn drie broers, een mooi triumviraat aan muzikantenschap. In hoeverre beïnvloedt dat broederschap jullie manier van werken?
Ward: “Het is een ongelooflijke luxe, al heeft de band niet altijd uit ons gedrieën bestaan. In het begin mocht ik niet meedoen. (lacht) Ik was te jong. In 2010 vonden mijn broers me oud en wijs genoeg om me erbij te nemen. Ondertussen spelen we tien jaar samen. Het voordeel van met zijn drieën te spelen is dat het het touren makkelijker maakt. En dat er altijd een fijne dynamiek is. Soms wel intens, ja, zeker als we alle drie een ander artistiek idee hebben. We zijn nauw bij elkaars leven betrokken, los van het musiceren zelf. De verwachtingen van het musiceren en de professionaliteit errond zijn wat naar elkaar toe moeten groeien. Het was een zoektocht. Hoe groot zagen we het? Waar wilden we heen? Ik denk dat we daar nu wel helemaal op één lijn zitten. We weten hoe groot het aandeel van de muziek in ons leven is.”

Hartwin: “In de band hebben we een duidelijke taakverdeling. Ik hou me vooral bezig met de boekingen en de agencies, Ward houdt zich voornamelijk bezig met de grafische kant en het promotionele, en Koen met het IT-luik en de boekhouding. Hij is ook de enige die daar iets van snapt. (lacht) Ik ken ondertussen wel mijn weg naar de agencies die ons in een bepaalde regio aan de man zouden kunnen brengen. Maar we geven steeds meer werk uit handen, omdat het te veel wordt. We praten onderling vaak over het pad dat we willen bewandelen en wat we daarvoor willen opofferen of niet. Ik woon met mijn vrouw bijvoorbeeld in Estland. Dat maakt het logistiek soms nogal pittig. Er zijn nogal wat elementen waar we rekening mee moeten houden.”

Ward: “Op artistiek vlak hebben we niet veel nodig om elkaar te begrijpen. Dat valt ook recensenten op: ‘de broers Dhoore speelden vroeger samen in de tuin, nu doen ze dat op een podium.’ Dat klinkt romantischer dan het is, maar er zit wel een grond van waarheid in. Wij kennen elkaar door en door, en dat vertaalt zich naar wat we doen op een podium.”

© illias teirlinck

© illias teirlinck

Je hoort wel eens dat folkmuziek nogal ‘niche’ is, dat het wat in de ondergrond beweegt. Maar de Belgische folkscene leeft als nooit tevoren. Ik las dat jullie eerst succes hadden in het buitenland – Canada, Engeland, de VS, Europa – en via een kenterbeweging furore beginnen maken in België.
Hartwin: “Ja, vooral onze passages in Engeland hebben veel in beweging gezet. Het is niet evident om in Engeland aan de bak te komen. Folk leeft er enorm en er zijn zoveel andere uitstekende artiesten dat je er erg je best moet doen om er gezien en gehoord te worden. Bovendien focust de traditie er vooral op de taal, meer dan op instrumentale muziek. Het voordeel aan Trio Dhoore is dat we met een niet-alledaagse bezetting de hort op gaan, en dat valt op. In die mate zelfs dat andere Europese landen makkelijker overstag gaan als ze zien dat je het ook in Engeland goed doet.”

Jullie instrumentarium is – ook in folk – zoals je net aangaf niet alledaags: accordeon, gitaar en draailier. Vooral dat laatste instrument roept associaties met de middeleeuwen op en taferelen uit de ‘Boerenbruiloft’ van Brueghel.
Koen: “Ik pleit schuldig. (lacht) Het is geen evident instrument, en er zijn niet veel bands die het gebruiken. Veel heeft te maken met hoe het instrument is gebouwd en met het feit dat geen enkele draailier identiek is. Het is puur handwerk en het vraagt wat technische kennis voor je ermee aan de slag kan, dan wel een aanvaarbare sound uit getoverd krijgt. De draailier heeft geen al te beste reputatie, zeker niet als je luistert naar middeleeuwse muziek en naar de manier waarop het instrument soms opgenomen is. Ik kreeg van een Canadees geluidsman ooit de opmerking dat ik de eerste was die een draailier kon laten klinken zoals hij ‘een draailier nog nooit had weten te klinken’; en dat was een compliment.”

Ward: “In traditionele folkmuziek neemt de draailier vaak een nogal aanwezige en uitgesproken rol op zich.
Wij pakken het ietwat anders aan en trachten het instrument wat uit zijn oorspronkelijke context te lichten en het anders, spaarzamer te gebruiken. Zeker op ons laatste album, ‘August’.”

Koen: “Wat het spelen betreft, neigt een draailier nogal naar een doedelzak, die ook bourdons heeft die doorklinken, onder de melodielijn. Er komen drie verschillende sounds uit één instrument en dat kan nogal overweldigend zijn. Trio Dhoore onderscheidt zich in de benadering van het instrument, door de drie sounds niet tegelijk te gebruiken. Het ritme wordt een accent, meer dan een cadans die voortdurend doorklinkt. Hetzelfde geldt voor melodie, waarvoor ik niet voortdurend beide snaren gebruik, maar enkelsnarig speel, waardoor het geluid een celloachtig karakter krijgt.”

Ward: “We trekken de draailier uit de bekende context.”

Koen: “Het instrument heeft dat ook nodig.”

Hartwin: “Het is geen evidente instrumentatie, alleszins. We hebben een tijdje heel hard gefocust op hoe we die drie instrumenten mooi konden laten blenden. Met de laatste plaat hebben we gevonden waar we naar op zoek waren. Ik denk dat we nu een Trio Dhoore-sound gevonden hebben. Een tijdje geleden kregen we na een optreden op het European Folk Network de opmerking van een fotograaf dat hij voor de eerste keer in zijn leven was blijven luisteren naar folkmuziek. Hij was gestopt met foto’s maken en was er zelfs bij gaan zitten. Ik beschouw dat als een mooi compliment. Hij zag onze muziek als pop met atypische instrumenten.”

Ward: “Op de laatste albumvoorstelling kwam iemand me vertellen dat hij na onze passage in Wonderland (Radio 1, red.) meteen tickets had gekocht, omdat hij zo verrast was door onze sound. Iemand die doorgaans enkel naar jazz luistert, en via onze muziek nieuwsgierig gemaakt werd over hedendaagse folk. Ik vind dat erg fijn, dat we ook niet-folkies aanspreken met onze muziek.”

Twee platen geleden, op ‘Parachute’, klonken jullie nog barokker, wat traditioneler …
Koen: “Dat sluit ook aan bij de benadering van de draailier. De eerste twee platen klinken traditioneler en hoe folk-met-draailier ‘moet’ klinken. Ik heb ondertussen al een aantal draailierspelers ontmoet die me na een voorstelling duidelijk maakten dat mijn manier van spelen toch niet helemaal aansluit bij hoe een draailier eigenlijk gebruikt zou moeten worden. En dat ze op hun honger blijven zitten, omdat ze geen ritme horen of bourdons. Voor sommige die hard draailierspelers is mijn aanpak blijkbaar niet evident. (lacht) Ik ben alleszins wel blij met die reacties, omdat ze aangeven dat we de juiste keuzes maken.”

Hartwin: “Die enge benadering van instrumenten is wel stilaan aan het verdwijnen. Ik heb tijdens die European Folk Week een discussie bijgewoond met als thema ‘hoe kunnen we folk jonger maken’. Het is al lang niet meer zo dat er te weinig jonge folkmuzikanten rondlopen, want er zijn heel veel jonge mensen die ermee bezig zijn. De vraag is meer hoe we een jong publiek kunnen aanspreken, want veel mensen beschouwen folk nog als oubollig. Ik denk dat de media daar veel in kunnen betekenen. Die nieuwe lichting folk is niet anders dan jazz, pop of rock. Het gaat om de energie.”

Ward: “De grenzen tussen de genres vervagen toch? Luister naar wat Jan Verstraeten doet. Je kan daar niet meteen de vinger opleggen, maar het gaat heel breed. Dat is ook wat wij voor ogen hebben: de muziek opentrekken. En als het dan een keer lukt om op de radio gedraaid te worden, dan horen we verraste reacties van mensen die niet wisten dat we bestonden maar blij zijn dat ze ons ontdekt hebben. Er mag wat meer aandacht gaan naar ‘nichemuziek’, ook omdat het publiek er echt wel voor open staat. In de realiteit bestaan die grenzen niet altijd.”

Hartwin: “Ik denk dat heel veel mensen op hun honger blijven zitten, zeker wat het ontdekken van nieuwe muziek betreft. Ze krijgen het niet aangereikt, vinden niet wat ze zoeken en blijven hangen in het bekende genre.

© illias teirlinck

© illias teirlinck

Wie de draailier alvast uit zijn context heeft gehaald, is Colin H. Van Eeckhout, de frontman van Amenra, die het instrument ook gebruikt bij zijn soloproject CVHE.
Ward: “Ik heb de video-opname van de Amenra-show in de AB gezien. Heftig.”

Hartwin: “Metal en folk, er is alleszins een raakvlak. Ik ging vroeger altijd naar Graspop. Je ziet er vaak folkmetalbands die draailier gebruiken.”

Koen: “Het wordt vaak gelinkt aan de duivel, die draailier.”

Ward: “Los daarvan heb ik wel het gevoel dat wij als band nog veel ruimte hebben om aan onze sound te schaven. Na elk album zeggen we: ‘Dit is het, nu hebben we dé sound gevonden.’ Maar de plaat erna blijkt het alweer anders.”

Hartwin: “Ik ben het er niet helemaal mee eens. Met ‘August’ heb ik meer het gevoel dat we stilaan de vaste vorm gevonden hebben, dat de harmonie op zijn plek zit. Ik vind deze nummers vooral heel erg leuk om te spelen, ook na de vele livesessies.”

Met welke folkartiesten vinden jullie zelf aansluiting? Ik las ergens Ólafur Arnalds.
Hartwin: “Ja, al zit die meer in de nieuw-klassiek hoek. Hij is een inspiratiebron, zeker wat betreft het maken van bridges, of het smaakvol gebruiken van elektronische elementen. We zijn fan van zijn benadering van elektronische muziek en de spaarzaamheid die daarbij komt kijken.”

Hartwin: “Op plaat vind ik het Engelse Spiro prachtig, omdat ze op een zeer eigenwijze manier omgaan met mandoline, gitaar en accordeon en er heel fijne grooves mee weten neer te leggen. Ze slagen erin om via minimale ingrepen – twee nootjes die veranderen, bijvoorbeeld – een heel fijne dynamiek te creëren. Ze zorgen voor een fijne trancefeel. Die atypische benadering, die spaarzame aanpassingen werken bij ons ook als peper en zout.”

Ward: “De laatste jaren zijn er ook meer filmische elementen in onze muziek geslopen. Ik denk dat we de suggestie van de muziek ook gewoon zo willen laten; niet te veel willen uitleggen waar we heen willen.”

Hartwin: “Een soundtrack van een film schrijven, dat is dan ook een grote droom.”

Accepteer cookies om deze embed te bekijken.

JBL: Martin Garrix Music Academy

Reclame