Narcisten
Fatih. 34 jaar, Belgisch-Turkse Gentenaar / rapper / socioloog. “Rap was voor mij de vaderfiguur die ik miste, en dringend nodig had: de schup onder mijn kluten die mij liet inzien dat ik iemand was, en dat ik zou moeten vechten voor mijn kansen als ik iets van dit leven wou maken.”
Hiphop heeft al meer dan twintig jaar een centrale plaats in mijn leven: het was méér dan de muziek waar ik naar luisterde, het was mijn redding. Als tiener met een laag zelfbeeld – noem dit gerust een pleonasme – brachten de beats van RZA en de lyrics van Shurik’n mij onnoemelijk veel troost in een harde wereld, waarin ik mij onbegrepen voelde. Waar ik mij daarvoor eerder schaamde om als kind van Belgisch-Turkse ouders op te groeien in een sociale woonwijk, gaf rap mij de kans om mij te identificeren met soortgenoten die in gelijkaardige situaties zaten en er hun handelsmerk van maakten, waardoor de schaamte plaats begon te maken voor een onmiskenbare trots: “enfant du ghetto”, “fils d’immigrés”, “HLM résidents”, het waren concepten die mijn zelfbeeld de positieve impuls gaven waar ik al jaren naar op zoek was. Rap was voor mij de vaderfiguur die ik miste, en dringend nodig had: de schup onder mijn kluten die mij liet inzien dat ik iemand was, en dat ik zou moeten vechten voor mijn kansen als ik iets van dit leven wou maken. Of, om het in de woorden van Soprano te zeggen: “il n’y a pas plus dangereux qu’une personne qui n’a rien à perdre”.
Hiphop was in het begin een ware obsessie. Ik had het gevoel dat ik dit fenomeen veel te laat had ontdekt, en een enorme achterstand had in te halen. Na schooltijd trok ik dan ook regelmatig de stad in, en schuimde een resem platenboeren en bibliotheken af als een ware Indiana Jones van den Aldi. Op zoek naar heilige relieken, begraven in stoffige bakken van pikdonkere tweedehandswinkeltjes, waar de muffe keldergeur en de norsheid van de ietwat van de buitenwereld geïsoleerde tempelbewaarder de plak zwaaiden.
Dankzij de combinatie van deze muzikale bezetenheid, met een kanjer van een identiteitscrisis, stond het in de sterren geschreven: ooit zou ik mij op glad ijs begeven, en zelf een poging wagen tot het schrijven van een rap. Toen ik via mijn goede vriend Mevlüt destijds Thomas leerde kennen, de helft van het legendarische Gentse duo Castro & Pollux, en laatstgenoemde mij vroeg of ik een verse wou spitten op een van zijn beats, hoefde ik dan ook niet lang te twijfelen: mijn tekst was in het Frans en trok op geen nauwe slets, de track is nooit uitgebracht, maar ik was helemaal flabbergasted door die ene ervaring in de studio, en wist 100% zeker wat ik vanaf nu zou gaan doen met mijn vrije tijd.
Vanaf 2010, na het uitbrengen van een half album – met daarop het lokale anthem ‘Negenduust’ – en door daarna enige tijd binnen de sector mee te draaien met de homies van Rauw en Onbesproken, zag ik echter ook al snel de andere kant van de medaille die de scene was, en werd mijn jeugdig enthousiasme langzaamaan wat getemperd. Enerzijds was er uiteraard het ontbreken van budgetten, professionalisme en een vakkundige omkadering – de rapwereld was in Vlaanderen nog geen geoliede machine zoals in Frankrijk of Nederland, maar een losse verzameling van vredelievende, doch sociaal ietwat geremde blowers die in de slaapkamer een micro tussen de matras en de Kleenexdoos hadden staan. Goede bedoelingen, hier en daar ook wel een flinke dosis talent, maar op pakweg ’t Hof van Commerce na, was er in de meeste gevallen nog niet genoeg discipline en consistentie bij de artiesten, noch bij hun ondersteunende entourage, om het hobbyisme – hetgeen binnen het wereldje met het lieflijke eufemisme ‘underground’ wordt bestempeld – te ontgroeien. Hier kon ik al bij al best mee leven, aangezien ik in de eerste plaats op zoek was naar een occasionele uitlaatklep om mijn passie te ventileren, niet naar een vehikel om mezelf richting sterrendom en een bankrekening in Panama te lanceren. Daar had ik mijn studies sociologie voor. Knipoog.
Het narcisme, en de oppervlakkigheid van vele teksten, daar had ik het iets moeilijker mee. Ik stoorde mij mateloos aan het inhoudsloze, onoriginele compensatie- en kopieergedrag van velen – het wereldvreemde hyperindividualisme, waarbij teksten werden gereduceerd tot gratuit gestoef, en het propageren van een clichématig imago dat bestond uit een aaneenschakeling van nihilistische zelfverheerlijking die elke realiteitsgrond miste, gericht aan een imaginair publiek dat volgens de artiesten in kwestie voor een groot deel uit een leger onzichtbare haters bleek te bestaan. Simpel gezegd, ik vond dat veel rappers – uiteraard niet allemaal – er een kunst van maakten om zoveel mogelijk lettergrepen uit hun keel te duwen zonder daadwerkelijk iets te zeggen, en dat bovendien vaak nog op een artistiek hoogst oninteressante, slecht geproducete manier. Let wel, voor ik word beticht van misplaatste arrogantie: ook mijn debuutplaat was geen hoogvlieger in bepaalde opzichten, en ook ikzelf heb destijds teksten geschreven waarbij ik vandaag huilend onder de douche in foetushouding ga liggen als ik ze terughoor, maar dat terzijde.
Gelukkig staat Vlaamse rap in 2020 al een eind verder, zowel muzikaal als organisatorisch: sommige artiesten hebben wel degelijk gesnapt dat talent niet genoeg is, en hard werk en een professionele aanpak nodig zijn om ergens te komen. We groeien langzaam maar zeker, en elke generatie bouwt verder op hetgeen de voorgaande achterlaat, waardoor er ondertussen ongetwijfeld ook alweer een nieuwe garde mc’s staat aan te schuiven om de fakkel van de huidige koningen uit de game over te nemen. Het egocentrisch kantje is echter nog niet verdwenen uit de pen van vele woordkunstenaars: originele, niet-zelfverheerlijkende teksten met een inhoudelijk sterke dimensie zijn nog steeds even zeldzaam als Vlaams Belangers op een Diwaliviering. Aan de andere kant is de kans zeer groot dat dat narcisme niet per sé eigen is aan rapmuziek op zich, maar eerder een uitwas van een bredere trend binnen onze materialistische maatschappij. Met andere woorden, in feite heeft het geen zin om er mij te lang aan te ergeren. Ieder zijn meug uiteindelijk, dus tijd om mij te herpakken en terug te keren naar de tactiek van de platenbakken: bagger overslaan, en focussen op de parels die uit de troep tevoorschijn komen. Of misschien moet ik het ooit zelf nog eens proberen beter doen, en nog wat eigen muziek uitbrengen, in plaats van erover te neuten in een veel te lange, en waarschijnlijk al even egocentrische column over mijn persoonlijke ervaringen met het nationale rapgebeuren. Het is maar een idee.
Reclame