Een terugblik op 70 jaar Jean-Marie Aerts
Op 25 mei wordt Jean-Marie Aerts zeventig jaar. Op het podium bij de Belgische legende TC Matic viel hij op in zijn onopvallendheid: verscholen achter een donkere bril was hij zowat de antipode van de archetypische gitaarheld. Maar de scheurende riffs die hij voortbracht bewezen het tegendeel: Jean-Marie is verantwoordelijk voor de meest herkenbare gitaarklanken uit de vaderlandse rockgeschiedenis. En dat is nog maar het topje van de ijsberg: als muzikant én als producer kent hij in heel België en ver daarbuiten zijn gelijke niet. Ter gelegenheid van zijn verjaardag blikken we samen met de man terug op een rijkgevulde en boeiende carrière.
Throwback naar 1951: Jean-Marie Aerts wordt geboren in Zeebrugge. In een doktersfamilie, maar muziek is alomtegenwoordig. Naast de Franse klassiekers (Dutronc en Trenet) wordt de jonge Jean-Marie vooral geprikkeld door de Italiaanse Marino Marini. Zijn muziek doet Jean-Marie voor het eerst de oren spitsen voor de klank van een gitaar.
Jean-Marie: “Ik ben eigenlijk eerst begonnen met percussie te spelen. Via een vriend van de familie heb ik een Afrikaanse trommel gekregen, en al gauw begon ik dan met mijn kozijn muziek te maken. Maar ik was ook al jong gefascineerd door de gitaar, onder meer door de muziek van Marino Marini. Een Italiaanse zanger uit de jaren ’50 die rond zich een orkest met bas, drum en gitaar had verzameld. Die muziek is blijven plakken bij mij: ze speelden eigenlijk een Italiaanse versie van de Amerikaanse rock-’n-roll. Mijn eerste instrument was echt ontmoedigend om op te spelen – een Nederlandse Egmond gitaar met een kromme hals. Maar ik heb wel doorgezet, en als je op zo’n onding tóch doorzet, dan kan je ook echt goed leren spelen.”
Een ongeval met de bromfiets zorgt voor een geluk bij het ongeluk: om zich niet te vervelen tijdens de lange revalidatie krijgt Jean-Marie van zijn zus een gitaar cadeau die ze meebrengt uit Spanje, met een akkoordenboekje erbij.
Jean-Marie: “Dat instrument was echt een droom om te bespelen, en vanaf toen ben ik echt elke dag beginnen oefenen.”
Crunch
Vanuit Zeebrugge kan Jean-Marie met zijn vrienden makkelijk regelmatig de oversteek naar Londen maken, waar ze volop rockplaten inkopen.
Jean-Marie: “De muziek die je niet op de radio hoorde: Cream, Colosseum, Taste met Rory Gallagher... ’s Morgens vertrokken we, en ’s avonds keerden we terug met een pak platen die we dan onderling beluisterden en uitwisselden. We stimuleerden en voedden elkaar eigenlijk.”
In die tijd is er ook een Nederlandse gitarist die hem kan inspireren: Jan Akkerman.
Jean-Marie: “Ik heb hem al vroeg aan het werk kunnen zien bij de band Focus, ergens in een zaaltje in Heist-aan-Zee. Heel origineel vond ik dat: rockmuziek, maar wél heel Europees.”
Op dat moment gaat Jean-Marie ook al volop op zoek naar zijn geluid.
Jean-Marie: “Zonder pedalen, maar volume, dát was de boodschap. Ik had een 50-watt Marshall, en als ik die op 8 of 9 draaide, kreeg ik de crunch die ik op die platen hoorde. Maar het was natuurlijk wel luid.”
Kort nadien begint Jean-Marie zijn eerste bandje, met op zang een andere Zeebruggenaar die het later zal schoppen tot befaamde Belg: Kurt Van Eeghem.
Jean-Marie: “We speelden vooral covers van nummers uit die tijd, Cream of Richie Havens, maar Kurt maakte er vaak zijn eigen versie van. Show maken hè (lacht).”
Jean-Marie overweegt even om in de voetsporen van zijn vader te treden, en vangt zijn studies geneeskunde aan in Gent. Al na enkele colleges wordt duidelijk dat het niets voor hem is. Nu weet hij het wel zeker: hij wordt muzikant, en trekt naar Brussel om aan het RITCS regie te studeren. Daar raakt hij betrokken in allerlei muzikale projecten die zijn carrière op gang trekken. Vooral in de bloeiende en broeiende muziekscene in Leuven vindt hij verwante zielen. Uit enkele jamsessies in het stamcafé De Slof in de Tiensestraat ontstaat de band Split. Met Split beleeft Jean-Marie zijn eerste studio-ervaring (het nummer ‘(Ik Val In) 100.000 Stukken’ verschijnt op een verzamelaar), maar vrij snel schuift hij door naar Bien Servi, de band rond Raymond van het Groenewoud ten tijde van zijn solodebuut ‘Je moest eens weten hoe gelukkig ik was’.
Jean-Marie: “Dat was de ideale leerschool. We hebben veel gespeeld, en Raymond is een grote muzikant met veel visie. Wat ook heel interessant was: soms speelden we als balorkest – een hele avond lang met verschillende sets, met nummers die we allemaal goed vonden, Lou Reed en zo. Ik heb zelfs nog het boekje liggen met akkoorden die ik daar gebruikte.”
Jean-Marie ontplooit zich volledig als gitarist. Naast zijn werk bij Raymond speelt hij ook nog een tijd bij Kaz Lux, en een jaar bij Johan Verminnen. Uiteindelijk verlangt hij toch naar een project waar hij muzikaal meer voeling mee heeft. Dat vindt hij in 1980 wanneer hij voor het eerst TC Matic ziet spelen in de Alma in Leuven.
Jean-Marie: “Ik vond dat meteen zo móédig, die muziek. Je moet het maar durven! Die zaten in een muzikaal universum dat volledig anders was dan je doorgaans te horen kreeg. Ik kende Paul Couter nog van in Zeebrugge, en na het optreden ging ik een praatje slaan. Hij zei toen dat hij ermee ging stoppen – hij voelde die muziek niet aan. Dan heb ik zelf mijn kans gewaagd, en van bij de eerste repetitie was er een klik. Bij al mijn vorige samenwerkingen moest ik toch altijd een beetje binnen de lijntjes kleuren, maar hier had ik het gevoel dat het alle kanten uit kon. En we waren strijdvaardig, er was echt dat gevoel van ‘wij tegen de rest’. Ons eerste optreden was in een café in Oostende, en daar hebben we twee keer het repertoire gespeeld. We hadden gewoon niet genoeg nummers (lacht).”
“Bij al mijn vorige samenwerkingen moest ik toch altijd een beetje binnen de lijntjes kleuren, maar bij TC Matic had ik het gevoel dat het alle kanten uit kon.”
Poater
Op dat moment speelde de band al een proto-versie van ‘Oh La La La’, maar de gitaarpartij die Aerts eraan toevoegde, staat nu in de annalen als misschien wel de meest legendarische riff in de Belgische muziekgeschiedenis.
Jean-Marie: “Eigenlijk rolde die er meteen uit, ik heb daar niet echt op moeten zoeken. Hij is wel niet simpel om te spelen, en het materiaal waarop het werd gespeeld is ook zeer bepalend geweest voor de klank. Ik heb dat opgenomen op een Westbury gitaar met zeer high gain pickups en een Mesa Boogie versterker. Die combinatie zorgt voor de boventonen die je hoort.”
In 1980 brengt de band al een eerste dubbele single uit, en die zomer staat de band op het podium van Jazz Bilzen. Het is de eerste keer dat ze de kans krijgen zich te bewijzen voor een groot publiek, en daarin slagen ze met verve.
Jean-Marie: “We begonnen met ‘Femme Femme’. De intro is een langgerekte feedback, en we zien dat volk nog wat gelaten afwachten. Maar dan valt de volledige band in, en dat moment... dat was magie. Iedereen veerde opeens recht, die sfeer sloeg volledig om. Toen wisten we opeens: dit is het! We speelden luid en fors, maar wél heel precies. Dat geluid was af.”
Voor de Belgische pers is het vernieuwende geluid nog wennen. Later zou Humo de band vurig promoten, maar in het begin lag dat wel even anders.
Jean-Marie: “Humo was in het begin niet zo positief over TC Matic. Ik herinner me nog de woorden van Marc Didden: ‘vier gasten die proberen om zowat pseudo-intellectueel te doen’. Toen we hem achteraf op een persvoorstelling tegenkwamen, heeft Arno hem daar nog op aangesproken: ‘Hier se, de poater!’ (lacht). Maar ze zijn wel gauw bijgedraaid.”
De passage op Rock Torhout ’81 bestendigt de reputatie nog verder. Bijna speelt de band ook in Werchter de dag nadien, na een incident met de reggaeband Toots & The Maytals die op de dubbelaffiche staat.
Jean-Marie: “Onze plek in de line-up werd op Werchter ingevuld door De Kreuners. Maar Schueremans stelde toch voor dat we met ons materiaal naar het festival zouden komen. Toots & The Maytals waren op Torhout te laat, ze waren per abuis naar Turnhout gereden (lacht). En op zondag waren ze bijna wéér te laat, dus we hadden bijna hun podiumplek te pakken. We waren ons materiaal al aan’t uitladen toen ze op het laatste nippertje toch kwamen opdagen.”
TC Matic reikt steeds verder in zijn ambities, maar België is op dat moment nog niet de ideale plek om die waar te maken.
Jean-Marie: “Wij stonden eigenlijk veel verder dan dat de industrie kon volgen. We merkten dat het een band was die het publiek live absoluut kon overtuigen. We hebben ook best wat in het buitenland gespeeld, Scandinavië, Nederland, Frankrijk... Het festival Transmusicales in Rennes was ook een heel belangrijk optreden voor ons, daar hebben we meteen een boeker voor Frankrijk aan overgehouden. Maar toch, na een tijd merkten we dat we tegen een plafond bleven botsen.”
Na een teleurstellende tournee in het voorprogramma van Simple Minds trekt de band resoluut de stekker eruit.
Jean-Marie: “Het klopte voor ons niet meer, we hadden het gevoel dat we achteruit gingen. Na een optreden in Strasbourg zaten we in de backstage, een ellendig koude caravan midden in de winter. We keken elkaar aan en we bedachten ineens: ‘Waar zijn we hier in godsnaam mee bezig?’ We hebben dan zowat unaniem beslist om ermee te stoppen. We stapten in de tourbus en we zijn weggereden. Ergens in het achterhoofd speelde nog het idee om later de draad terug op te pikken, maar dat is er nooit meer van gekomen. Arno ging voluit voor zijn solocarrière, en daar heb ik nog jaren aan meegewerkt. Heel andere muziek, experimenten met chanson en tango... Ik vond dat nog altijd plezant.”
Minimaal
Op dat moment heeft Jean-Marie ook al een stevige dubbelcarrière als producer ontwikkeld. Die vond ook al zijn aanvang in 1976, toen zijn Leuvense kompaan Big Bill een producer nodig had voor zijn eerste plaat. Uiteindelijk staan er (volgens Discogs) onderhand bijna 200 producties op de teller, met heel wat legendarische platen uit de Belgische rockgeschiedenis: natuurlijk zowat alle platen van TC Matic (behalve de zwanenzang ‘Yé Yé’), maar ook De Kreuners, Red Zebra, Lavvi Ebbel, Jo Lemaire, The Scabs, Luc Van Acker, The Neon Judgement, Elisa Waut, Ashbury Faith, Absynthe Minded...
Eén van Jean-Maries levenslange helden is dan ook een excentrieke producer: Lee Scratch Perry.
Jean-Marie: “Ik ben altijd fan geweest van de vroege meesters van de dubreggae, zoals ook King Tubby. Maar ik vind dat Perry zijn producties altijd een dimensie meer hadden. Dat heeft warmte, dat heeft diepte, er zit ook veel humor in. Zijn creatieve invallen zijn ongeëvenaard, zeker gezien het relatief primitieve materiaal waarmee hij werkte, vier sporen en een paar effecten. Dat minimalisme heeft me zeker wel geïnspireerd. Ik heb zelf lange tijd ook maar op acht sporen gewerkt, en dan wordt je gedwongen om creatieve beslissingen te nemen. Vrij recent ben ik overgeschakeld op software productie, maar dat heeft lang geduurd.”
“De creatieve invallen van Lee Scratch Perry zijn ongeëvenaard.”
“Het ging bij Lee Perry altijd om de ideeën: het is heel moeilijk om het geluid van regen op te nemen, dus om dat te imiteren spoelde hij dan het toilet door. En hij was ook een meester in het arrangeren, hij heeft evengoed heel slimme goeie popsongs geproduceerd.”
Eén van Jean-Maries opmerkelijkste wapenfeiten als producer is ‘Mental Floss For The Globe’, het debuut van de Nederlandse band Urban Dance Squad. Het is één van de vroegste fusies tussen hiphop en een live rockband, een formule waar pas jaren later een band als Rage Against The Machine goede sier mee zou maken.
Jean-Marie: “Ik kende de drummer van de band, Michel ‘Magic Stick’ Schoots van bij De Div. Ik had enkele jaren daarvoor hun plaat geproducet, en we zijn daarna contact blijven houden. Op een dag kwam hij aanzetten met een demotape van een ‘nieuw bandje’ waar hij bij speelde. Ik hoorde meteen dat het iets bijzonders was, en kort daarna zag ik ook een liveset van de Squad op televisie (in het programma Fa. Onrust op VPRO, red.). Ik belde meteen naar John Hastry van ICP Studios in Brussel, en hij had de uitzending ook gezien en was wildenthousiast: ‘Let’s do it!’ Voor de industrie was dat een zootje ongeregeld (lacht), dus ze hadden moeite om een platencontract te bemachtigen. Dus ik heb dat aangepakt: ik ben een week preproductie met de band gaan doen in Amsterdam, en dan hebben we de plaat opgenomen.”
Live was UDS heftig en rauw, maar Jean-Marie slaagde erin om hun bonte mix van live instrumenten en samples samen te brengen tot een harmonisch en gelaagd geheel.
Jean-Marie: “Voor mij voelde dat logisch aan. We hebben de backing tracks grotendeels ook ‘live’ opgenomen, met iedereen in dezelfde ruimte inclusief dj DNA die de samples en scratches toevoegde. Daarna hebben we al die lagen wel gepolijst tot het helemaal strak zat. Maar ik beschouwde DNA gewoon als een muzikant, zijn bijdragen vormden soms zelfs het fundament van een nummer.”
De single ‘No Kid’ viel op door het akoestische arrangement onder de raps van frontman Rudeboy Remington, maar volgens Jean-Marie is de plaatversie een happy accident.
Jean-Marie: “Live was dat nummer gebaseerd op een stevige elektrische riff, en de band heeft in de studio ook een geweldige versie ingespeeld. Slechts één probleem: de bandrecorder liet het afweten (lacht). En natuurlijk, daarna kregen we absoluut niet meer de magie van die eerste versie te pakken. We zijn dan maar voor de meer ingetogen akoestische versie gegaan, en uiteindelijk zorgt die ook voor een goede afwisseling met de harde nummers op de plaat.”
JMX
UDS heeft jammer genoeg de impact van die eerste plaat niet kunnen bestendigen met de opvolger. Maar voor Jean-Marie betekende de samenwerking indirect wel de aanzet tot één van zijn volgende projecten. Met dj DNA bleef hij een creatieve vriendschap onderhouden die resulteerde in een samenwerking: JMX.
Jean-Marie: “Na de breuk met Arno spoorde mijn vrouw me aan om een nieuwe uitdaging aan te gaan. Ik heb dan enkele mensen aangesproken waar ik al een fijne samenwerking mee achter de rug had: DNA, maar ook de ritmesectie van de Franse band Babylon Fighters, waarmee ik ook in de studio had gezeten (voor de productie van hun album ‘Shut Up, Don’t Shutdown’, red.). We zijn zonder al te veel plannen beginnen werken, en uiteindelijk werd dat een heel avontuurlijk project met veel gastbijdragen die het geluid hebben ingekleurd.”
Van JMX verschenen er een aantal EP’s en een tweetal albums. De laatste release dateert van 2003, maar nu heeft Jean-Marie een nieuwe LP klaar met twaalf nummers voor de digitale markt. DNA is opnieuw van de partij, en de nummers worden dit keer ingezongen door Kimberly Dhondt (van Evil Empire Orchestra, en ook even bij Hooverphonic, red.).
Jean-Marie: “Dat zullen we wel moeten uitbrengen onder de naam ‘Jean-Marie Aerts’ met JMX tussen haakjes. Helaas is er ondertussen een technoartiest die de naam ‘JMX’ bezigt, niet mijn ding (lacht). Die verwarring wil ik dus liever vermijden.”
En op de vooravond van zijn zeventigste verjaardag is dit lang niet het enige project waar Jean-Marie aan denkt.
Jean-Marie: “Ik heb de laatste tijd echt veel opgenomen, dat gaat ook vlot en makkelijk met die digitale software natuurlijk. Bovendien is het tegenwoordig ook eenvoudig om je muziek aan de man te brengen via het internet. Jammer dat die online platformen zo slecht betalen voor de artiesten, maar ze hebben zeker hun voordelen. Dus ik blijf bezig, ja. Wat ga je anders doen? Zolang een mens gezond blijft... Voor de rest maakt het voor mij niet uit. De 24ste ben ik nog 69, de dag erna 70. Ga ik mij dan zoveel anders voelen? Geen idee, ik zal het je weten te zeggen (lacht).”
Beluister hieronder Jean-Marie’s single ‘Scarlett’. Op zijn verjaardag, 25 mei, laat hij een nieuw nummer op de wereld los: ‘One Track’. Het album ‘Domeztik’ volgt later dit jaar. Meer info vind je op de website van Jean-Marie.
Reclame